Fair Practice Code is een politiek correct statement zonder ballen
“Er bestaat een breed gedragen en urgente behoefte aan het vormgeven en in stand houden van een gezonde culturele en creatieve sector. De Sociaal Economische Raad en de Raad voor Cultuur hebben in het adviesrapport ‘Passie gewaardeerd’ geconcludeerd dat de sector weliswaar hoogwaardig en internationaal toonaangevend is, maar dat er ook sprake is van uitholling en van een zorgelijke arbeidsmarkt.”
Dit zijn de beginwoorden van de Fair Practice Code, waarmee de hele sector, opdrachtgevers en opdrachtnemers/ zelfstandigen, verantwoordelijkheid wil nemen in het voorkomen van financiële misstanden in de sector. En die zijn er nogal.
Artikel Volkskrant
Naar aanleiding van de eerste versie van die code stond er op dinsdag 24 april 2018 een opinieartikel in de Volkskrantvan Gijs Scholten van Aschat met de kop: kunstenaars behoren veel beter te verdienen. Er zullen weinig kunstenaars zijn die het hier niet mee eens zijn, maar toch wil ik een aantal kanttekeningen plaatsen. Scholten van Aschat noemt ter onderbouwing van zijn stelling een aantal voorbeelden van veel te lage tot geen vergoedingen voor kunstenaars door organisaties buiten de cultuursector. Dat vind ik te makkelijk omdat ik denk dat de cultuursector zelf een essentiële rol speelt in dit gedrag. Daarom wil ik graag ingaan op een aantal voorbeelden zoals ik ze ken uit de cultuursector.
Een probleem van de sector is dat er tussen de disciplines grote verschillen zijn in betaling, maar ook dat er verschillen zijn tussen de uitvoerende kunstenaars en de beleidsmakers. De laatste groep verdient behoorlijk tot goed, terwijl kunstenaars die deze instellingen vaak inhuren het vaak met lage vergoedingen of een boekenbon moeten doen. In een onderzoekje naar betalingen van kunstenaars dat ik vorig jaar voor een landelijke instelling uitvoerde adviseerde ik o.a. de instelling zelf nog eens kritisch te kijken naar haar eigen betalingsbeleid aan freelancers.
Salarisniveau
Het door Scholten van Aschat genoemde Het Gelders Orkest hanteert salaristarieven voor haar tutti musici die ik hier vergelijk met de salarissen in het primair onderwijs. (Ik maak de vergelijking met het onderwijs, omdat er al jarenlang door iedereen geroepen wordt dat deze salarissen schandalig laag zijn en dat het voor de motivatie van het onderwijspersoneel toch uiterst belangrijk is dat er veel geld bij komt.) Concreet; maximale salaris voor een tutti musicus, periodiek 15 (hoogste periodiek) ongeveer € 3.137,-/maand, maximale salaris voor een basis LA-leerkracht, € 3.482,- / maand (bron cao orkesten 2014pag. 32 en cao onderwijs 2017pag. 387). De meest ervaren leerkracht (schaal LE) verdient per maand maximaal € 5.507,-, bijna twee keer zoveel. Hoe hebben de orkestinstellingen, het rijk met haar subsidiebeleid en de vakbonden het zover kunnen laten komen? (en hoe kan het dat het idee bestaat dat het onderwijs zo slecht betaalt?)
Freelance tarieven
Het kunstonderwijs excelleert in het hanteren van lage tarieven voor freelancers. Uurtarieven tussen de € 35,- (voor de gewone kunstenaar) en € 45,- (voor de uitzonderlijke kunstenaar) per uur zijn gebruikelijk. € 35,- is hetzelfde tarief als de LA-leerkracht in vaste dienst periodiek 15 krijgt, maar de freelancer dient wel zelf voor zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioen te zorgen en heeft verder geen enkele zekerheid over zijn toekomst. Die kan ieder moment worden stopgezet, wat iets betekent voor de veiligheid waarin de freelancer zijn werk kan doen.
Vaste dienstverbanden
Vaste dienstverbanden in het kunstonderwijs worden bijna niet meer vergeven. Het gaat om tijdelijke dienstverbanden die maximaal 3 jaar achter elkaar kunnen worden afgesproken tussen opdrachtgever en werknemer. Dit betekent in de praktijk dat nieuw (tijdelijk) personeel na 3 jaar een half jaar uit dienst gaat om dan weer opnieuw te starten met drie jaar tijdelijke dienstverbanden. Ik kan een voorbeeld geven van een sollicitatieprocedure in het kunstvakonderwijs voor een baan van 0,05 fte (3 zware rondes voor 2 commissies en proeflessen voor 2 groepen studenten) voor een tijdelijk dienstverband. Uitstekend functionerende docent, die na drie jaar gewoon een half jaar op straat staat.
Concurrentie
Kunstinstellingen concurreren met de zelfstandige kunstondernemers. Een voorbeeld is Oostpool in Arnhem die jaarlijks een grote ‘coming-on-age’ voorstelling maakt met jongeren tussen de 16 – 18 jaar. Afgelopen jaar deden daaraan 100 jongeren mee: gratis! Professionele crew die het proces en de voorstelling begeleidt en 2 weken optreden in een professionele zaal. Dat is nog eens wat anders dan € 500,- of meer betalen bij een plaatselijke theaterondernemer die ook graag met enthousiaste jongeren werkt en voor dat geld nauwelijks een commerciële huurprijs voor een kleine theaterzaal kan betalen waar dan 1 keer gespeeld kan worden. Zijn mogelijkheid om een behoorlijk uurtarief te verdienen zakt door het aanbod van Oostpool direct. En wat denken we eigenlijk dat er in de mind van de potentiële jongere (en hun ouders) gebeurt als hij ziet dat het ook gratis kan? Kunst doe je voor de leuk en daarvoor hoeft toch niet betaald te worden?
Houding overheid
Tot slot de overheid. Gemeenten in heel Nederland hebben de laatste jaren haar instellingen voor kunsteducatie bijna tot de grond toe afgebroken. Docenten in dienst van de Centra moeten voortaan zelfstandig gaan werken (zeer serieuze bezuinigingen in de kunstsector waarover niemand het verder heeft). Oké, dat is de gesel van deze tijd, daar kan ik mee leven. Waar ik niet mee kan leven is dat diezelfde gemeenten een ‘voorkeursbeleid’ opzetten waardoor er geen eerlijke concurrentie meer kan zijn. Neem Deventer: docenten ontslagen bij de ‘voorheen’ Leeuwenkuil (Centrum voor de Kunsten) mogen als enige bijna gratis gebruik maken van de ruimtes in het gebouw (dat er nog stond). Het merendeel van de muziekdocenten, al jarenlang zelfstandig werkend vanuit huis, mogen geen gebruik maken van deze voorziening en betalen dus soms wel 5-voudige huurtarieven in gehuurde ruimtes of hebben een eigen voorziening duur gebouwd. Ik kan meer voorbeelden noemen, van gemeenten, provincies en de landelijke overheid.
Ja, Scholten van Aschat heeft helemaal gelijk dat kunst slecht betaalt, maar ik zeg: kunstsector begin bij uzelve en als voorzitter van de Akademie van Kunsten zou het hem sieren de hand vooral in eigen boezem te steken.
De Fair Practice Code is opgesteld door met name vertegenwoordigers van goed betaalde instellingen. In mijn ogen is het een politiek correct statement zonder ballen van met name de werk – en opdrachtgevers in de sector. Storend vind ik de oproep dat opdrachtnemers niet meer oneigenlijk mogen concurreren door te lage prijzen te vragen. Merci zou ik zeggen, als ik een fijne opdracht bij een hogeschool voor de kunsten geen vervolg meer kan geven omdat ik met € 65,-/ uur te duur ben. (Ik kan feitelijk aantonen dat ik minder verdien dan iedereen daar in dienst). Bedankt dat ik het probleem mag oplossen en dus ook de gevolgen daarvoor mag dragen; namelijk geen vervolgopdracht meer. Maar ik kan wel fijn het stempeltje van de FPC op mijn website plaatsen.
Oproep
Mijn oproep gaat naar de werkgevers en instellingen in de sector.
Doe minder projecten als je de mensen niet normaal kan betalen, Kunstvakonderwijs neem weer personeel aan zoals iedere normale werkgever dat doet en denk eens na over die achterlijke uurtarieven die jullie hebben verzonnen, overheid en subsidiefondsen denk eens na over wat een ‘normaal’ salaris is voor personeel en zelfstandigen in de sector en stop met die perverse prikkels, instellingen stop er eens mee de concurrentie met de kleine ondernemer aan te gaan en ga honoreren en samenwerken ipv concurreren, vakbonden heb veel meer oog voor alle zelfstandigen in de sector.
En kunstenaars zelf. Ik snap u wel, u wilt en moet werken om uw vaardigheid op peil te houden en een naam te zijn in de wereld, maar waar is uw trots! Sta op en vraag een normale prijs voor uw geweldige werk en nagel die instellingen die dat weigeren aan de kerkdeur.
Marcel de Groen